| Inhoud:
| Hendrik de Goeijen daagt tussen peindinge en pandheringe Frederik Tjeenk en J.A. Schuster Ehelieden om betalinge van 161 - 14 - 8 wegens in 1782 en 1783 tot dato deeses geleverde winkelwhaaren, brood en bakkersloon, volgens rekeningen en aantekening in Pandeijschers coopmansboek, alles S. C. et d. p. S; 2. om ter sijner tijd betaalinge van een capitaal groot 100 gld. volgens obligatie van den 4 Septemb. 1782, en om op den 4 Septemb. 1783 betaalinge te hebben van een jaarrenthe ad 4 - 10 - 0; dog binnen drie maanden na den verschijnsdag betaald wordende met 4 glds. te kunnen volstaan. Vonnis: De advocaat Meurs renuncieert van de gedaane oppositie en kan lijden dat den Aanlegger de kosten hierover gevallen bij declaratie ten fine van taxatie en diminutie vervat. |
