| Inhoud:
| In zaake compromis sociaal tussen F. Kuhl nom. ux. [zijn vrouw] Benjamina Proper Aanlegger ten eenre en Hendrik Zegers Verweerder ter andere zijde; concludeerende den Aanlegger bij sijne Justificatie dat bij sententie der Heeren Compromissarien zal worden verstaan, dat Herman Proper en zijn vrouw uijt hoofde van het gelibelleerde testament van Hester Proper onbevoegd zijn geweest, dat gedeelte van het Veentje, hetwelk door overlijden van gemelte Hester Proper op hem was gedevolveert en na desselfs dood op Aanleggers vrouw moest overgaan, te beswaaren, en dat Aanl. derhalven de koopspenningen van dat gedeelte onder den Scholtis berustende kan ligten cum expensis; en concludeerende daartegens den Verweerder bij sijn Andwoord, dat bij sententie zal worden verstaan, dat Verweerder uijt hoofde des vestenis van den 18 Decemb. 1769 ten sijnen behoeve door Hermannus Proper en vrouw gepasseerd, bevoegd is de koopspenningen van de gelibelleerde 7/12 parten van het erve het Veentje van onder den Scholtis van Nuijs in mindering sijner pretentie te ligten, en dat Aanlegger verpligt is dat te gedoogen en niet bevoegd is geweest op fundament van een vermeend fidei commis ten voordeele van zijn vrouw, aan gemelte Scholtis de uijttelling dier penningen te interdiceeren. Vonnis: Het Gericht verstaat den Aanlegger in zijn eijsch en conclusie niet te zijn ontfangelijk of gefundeert, en adjudiceert den Verweerder desselfs eijsch en conclusie t' eijndens sijn andwoord genomen; de kosten hierover gevallen niettemin om redenen compenseerende. |
