| Inhoud:
| Jan Gerrits Meijerink Aanlegger daagt Maria Aartsen Verweerder om te hooren verklaren dat het haar niet betaamt of vrijgestaan heeft den Aanlegger het zij in barendsnoodt of op eenige andere tijd te nomineren als vader van haar kind, waarvan sij op een onwettige wijse verlost is, vermits den Aanlegger nooit met haar vleeschelijke conversatie gehad heeft, en dat hij offereert het selve met solemnelen eede te bevestigen, dat de Verweerderse oversulx verklaart sal worden geen regt tot actie tegens den Aanlegger te hebben, hetzij tot defloratie, kosten van de kraam, onderhoud van het kind als anders. Vonnis: Het Gericht verstaat dat er in voegen gedaan is een quade aanspraak, en daaren tegens een goede tegenwheer, met compensatie van kosten om redenen. |
