| Inhoud:
| Hendrik van Haselt Wedn., Boedelhouder en Tugtenaer van wijlen Janna Derx Pluijm [zij is een dochter van Verweerderse] daagt Cornelisje Hendrix wed. en Boedelhouderse van wijlen Derk Jansen Pluim om te horen verclaren, dat Verweerderse schuldigh en gehouden is om den pretense inventaris door haer den 8 Julij 1766 geformeert van den boedel en goederen, welke sij en haar Eheman beseten en hij stervende nagelaten heeft, te redresseren, met in te brengen en op te geven alle sodane pagten en revenuen, welke sij zedert haer mans doodt tot d' overgifte van een behoorlijken inventaris gebeurt heeft off te goede hebbende is, en dan die inventaris met den gewoonlijken boedel-eedt te sterken, 2. aen den Aenlegger te behandigen copie authenticq van de huwelijx voorwaerden, tugt en andere actens, soo sij met haer man gepasseert off ingegaen mogte hebben, op Aenleggrs costen, om verders dit vooraffgegaen en den inventaris tot liquiditeijt gebragt sijnde met den Aenlegger te treden tot schiftinge, scheijdinge en deijlinge van den meergeseijden boedel en nalatenschap, voorts oprigtinge van een behoorlijk en Lantregtelijk magescheijt. Vonnis: Het Gericht verstaet datter gedaen is een quaede aenspraak en daer tegens een goede tegenweer, de costen niettemin om redenen compenserende. |
