Inhoud:
| De Erffgenamen van Teunis Rijnders te Lieren [Beekbergen] dagen Teunis Lamberts Woudenbergh om te horen verclaren, dat alsoo wijlen Teunis Rijnders te Lieren aen den Verweerder in den jare 1757 heeft ter handen gestelt hondert vijftich guldens aen gelt, om voor hem te beleggen, den Verweerder wel heeft overgegeven een obligatie van vijftich guldens van dato den 5 April 1757, ten laste van Hendrik Hermssen Magnificq, dog niet van die overige hondert guldens, den Verweerder aldus gehouden sal sijn, ofte aen te tonen waer die hondert guldens sijn off die aen Aenlegger te restitueren. Vonnis: Het Gerigt verstaat, datter gedaen is een goede aenspraak en daer tegens een quaede tegenweer, ten ware den Verweerder binnen agt dagen met eede come te verclaeren de gelibelleerde hondert gulden aen wijlen Teunis Rijnders te hebben gerestitueert, wanneer als dan gedaen is een quaede aenspraak en een goede tegenweer, de costen om redenen compenserende. Deucio Julij 1762 T. Lamberts Woudenberg in judicio afgelegt den opgelegden eedt. |