Inhoud:
| VERKLARING, gedaan te Enckhuijsen, van Arnoldus Broekhuijsen, ruiter in 't Regiment van Zijne Doorluchtige Hoogheid den Prince van Orange en Nassau. Op 28-02-1768 kwam bij hem in zijn ouderlijk huis te Apeldoorn Willem Gerrits Niedeeken, die zei dat hij ruiter wilde worden. Broekhuijsen nam hem aan voor de tijd van 6 jaren, bedingende een paard van 5 à 6 jaren oud en vrije montering [uitrusting]. In tegenwoordigeheid van schrijvers broer, Dirk Broekhuijs en van Pieter Keetel gaf hij hem een lening, waarop ze samen hebben gedronken in de herberg 't Roode Hert. Niedeeken zei daar tegen de [nood]schepen Hermanus Proper en diens vrouw dat hij ruiter was geworden, waarop ze de gezondheid van de heren van het Regiment hebben gedronken. Op 29-02-1768 zei Niedeeken dat hij geen ruiter wilde zijn. De Heren Officieren mochten doen wat ze wilden, hij voer nog liever naar Oostindien! De onderschout Braskamp vroeg hem later, of hij bij zijn besluit bleef en dat was zo. |