| Inhoud:
| EXAMEN [verhoor] van de gedetineerde Maria de Wolff, oud ong. 38 jaren, geboren in Stadloon in Munsterland of vier uren daaragter, e.v. Pieter Conckeler. Haar echtgenoot is soldaat. Zij is opgevoed bij haar oom, Sander Derk de Wolff in de Laurierstraat in Amsterdam. Haar vader was overleden en zij, met haar moeder reizende, was verleid geworden door Pieter Conckeler. Ze raakte aan het bedelen, was op het Loo toen de Prins daar was en kwam bij een grenadier, genaamd Hannis de Haan. Op weg van 't Loo naar Apeldoorn heeft ze uit een stal gestolen een oude blauwe Friessche schorteldoek en een dobbelstene hennepe handdoek. Daarmee en met een paar silvere gespen van haar oom betaalde ze de hospes in de Arent, omdat ze geen geld had voor de vertering. Dezelfde grenadier en een andere, beiden dronken, kwamen daar bij haar op de kamer. Ze ging met hen naar het Loo, verliet hen, sliep in een hooiberg en ging naar Deventer. Ze arbeidde in Dieren en Spankeren bij de boeren en kwam bij een boer, Reinder en diens vrouw Jantje te Laag Zoeren. Ze ging weg door het venster en nam mee een woldoek, 2 vrouwenrokken, een paar lederen muilen, een paar schoenen met silvere gespen, 2 hemden en een paar kousen. De gespen verkocht ze in Arnhem voor ruim 5 gulden. Daarna reisde ze met de Hattemse wagen naar Zwolle om daar haar man en kind op te zoeken. EX POST. Na visitatie blijkt gedetineerde een brandmerk op de rug te hebben. Ze bekent dat gekregen te hebben bij een geseling te Amsterdam, waar ze met een oud swart kerel, Johannes Henrix, gedeserteerd van de Pruijssen, was aangetroffen. |
