- Inleiding
Geschiedenis van het archief | Oprichting gemeentediensten
Bij raadsbesluit van 22 juni 1926 werden enige gemeentelijke diensten en bedrijven samengevoegd onder de naam Gemeentediensten. De reden van deze samenvoeging was de noodzaak tot drastische bezuiniging op de gemeente-uitgaven. De fusie had o.a. het grote voordeel dat er voor de samengevoegde diensten en bedrijven slechts één administratie nodig was. Het voorstel van Burgemeester en Wethouders om tot één administratie voor gemeentewerken én –diensten te komen, werd door de raad verworpen. Aan de wens van B&W werd in zoverre tegemoetgekomen, dat de beide administraties in één gebouw (Deventerstraat 21b) werden gehuisvest en dat er één gemeenschappelijke administrateur werd benoemd. Directeur van Gemeentediensten werd de heer G. Gerritsen.
Samenstelling Gemeentediensten
De onder de naam Gemeentediensten samengevoegde diensten en bedrijven waren: het grondbedrijf, het bedrijf van de sportterreinen, de dienst van de begraafplaatsen, de plantsoenendienst, het bedrijf van de openbare middelen van vervoer, de reinigingsdienst en de dienst van de werkloosheidsvoorziening. Gemeentediensten was ingedeeld in vier afdelingen: 1e afdeling: grondbedrijf, sportterreinen, begraafplaatsen en reiniging; 2e afdeling: openbare middelen van vervoer en reiniging; 3e afdeling: werkloosheidsvoorziening; 4e afdeling: de administratieve. De werkloosheidsvoorziening had als taak: de uitvoering van het werkloosheidsbesluit 1917 (werkloosheidsverzekering), de leiding van de arbeidsbeurs, de uitvoering van de administratieve regelingen betreffende de werkverschaffing en de steun- en wachtgeldregelingen voor de werklozen. Het werkloosheidsbesluit 1917 stelde de algemene regels vast voor het verlenen van subsidies ten behoeve van de werklozenklassen. De administratieve afdeling voerde de administratie van de 1e en 2e afdeling en het kasbeheer van de werkloosheidsvoorziening. Als bestuur van de arbeidsbeurs trad op de commissie van de werkloosheidsvoorziening.
Openbare middelen van vervoer
Bij raadsbesluit van 3 februari 1927 werd besloten een commissie te laten onderzoeken naar de mogelijkheid het busbedrijf te maken tot een semi-gemeentelijk bedrijf of het over te dragen aan particulieren om het grote verlies op dit bedrijf zoveel mogelijk te verlagen. Dit onderzoek resulteerde in het raadsbesluit van 6 februari 1930 om het bedrijf op te heffen en een overeenkomst te sluiten met T. van Maanen te Harderwijk ter zake van de exploitatie van de plaatselijke autobusdienst. Bij raadsbesluit van 27 februari 1930 werd deze overeenkomst goedgekeurd en bepaald, dat zij zou ingaan op 1 maart 1930.
Werkverschaffing
In 1932 werd de gemeenteraad door de minister van sociale zaken voor de keuze geplaatst: werkverschaffing naar de door de raad gegeven voorschriften, maar dan zonder rijkssubsidie, of werkverschaffing uitsluitend op de voet van de rijksregeling en dan met belangrijke rijkssubsidie. Bij raadsbesluit van 7 april 1932 werd voor de tweede mogelijkheid gekozen. De nieuwe regeling hield in: rijkstoezicht op de plaatsing van werklozen bij de werkverschaffing en als gevolg daarvan een zekere uniformiteit voor alle gemeenten. Elke aanvrage om plaatsing werd naar de rijksinspectie te Zwolle doorgezonden. Deze beoordeelde de aanvraag en zond bij geen bezwaar de toestemming. Wanneer de inspectie wel bezwaren had tegen iemands plaatsing, dan werd de minister op de hoogte gebracht en nam deze een beslissing. Een van de voorwaarden om aan deze rijksregeling deel te nemen was, dat het algemene toezicht op de werkverschaffing moest worden opgedragen aan de Ned. Heide Mij. In het belang van een goede verstandhouding met de rijksdienst van de werkverschaffing en het verkrijgen van een hogere rijkssubsidie werd met ingang van 20 juni 1932 tevens de algehele uitvoering van de werken aan deze instelling opgedragen.
Arbeidsbemiddeling en werkloosheidsverzekering
In verband met het voorgaande werd de administratie van de werkverschaffing overgebracht naar de administratieve afdeling van Gemeentediensten. Daarmee werd bereikt, dat de arbeidsbeurs een zelfstandige instelling werd, hetgeen door de arbeidsbemiddelingwet 1930 vereist werd. Bij raadsbesluit van 30 juni 1932 werd de dienst van de arbeidsbemiddeling en werkloosheidsverzekering van Gemeentediensten afgescheiden.
Administratie
In zijn vergadering van 8 december 1932 besloot de gemeenteraad tot overbrenging van de zetel van directie en (met werkloosheidsvoorziening uitgebreide) administratie van Gemeentediensten naar het gebouw “de Roskam”, Hoofdstraat 179. Deze verandering van huisvesting vond plaats op 1 februari 1933. Hierdoor werden de werkzaamheden van de (tot dan toe gemeenschappelijke) administrateur, de heer J. Kolle, beperkt tot gemeentewerken. Zijn taak met betrekking tot Gemeentediensten werd overgenomen door de heer A. Wesselink.
Distributie
Ingevolge het besluit van B&W van 10 november 1933 werd Gemeentediensten belast met de regeling van de distributie van goedkoop rundvlees in blik aan steuntrekkenden, overeenkomstig de daarvoor door de minister van binnenlandse zaken bij rondschrijven van 4 november tevoren gegeven voorschriften. De distributie nam 4 december 1933 een aanvang. De distributieregeling werd in de loop der jaren steeds meer uitgebreid.
Steunverlening
Bij de behandeling van de gemeentebegroting voor 1935 deelden B&W de raad mee, dat zij voor de noodzakelijkheid stonden van aanvraging van een steunregeling voor werklozen, omdat er door hun steeds groeiend aantal op den duur niet meer voldoende werkobjecten voor hen aanwezig zouden zijn. Ter uitvoering van het besluit hiertoe werd overleg gepleegd met de regering, welk overleg tot resultaat had de beschikking van de minister van sociale zaken van 20 augustus 1935, waarbij de steunregeling, vervat in het besluit van 15 januari 1932, voor de gemeente geldig werd verklaard. De steunregeling werd ingevoerd met ingang 18 november 1935. Als orgaan van steunverlening werd, met de goedkeuring van de minister van sociale zaken, aangewezen de directeur van Gemeentediensten.
Centrale keuken
Ter bevordering van de voedselvoorziening stichtte het Rijksbureau voor de voedselvoorziening in oorlogstijd (R.B.V.V.O.) in het hele land centrale keukens. Voor de bouw van een centrale keuken werd door de gemeente een terrein aan de Duivenlaan ter beschikking gesteld. De exploitatie werd opgedragen aan Gemeentediensten. Op 21 april 1941 werd de centrale keuken in bedrijf gesteld. Om de toenemende invloed van plaatselijke N.S.B.-autoriteiten tegen te gaan werd met ingang van 4 september 1944 de exploitatie door het rijksbureau overgenomen, met dien verstande dat de voedseluitdeling in de hand van Gemeentediensten bleef.
Inkrimping Gemeentediensten
Bij besluit van de Burgemeester van 16 januari 1942 werd met ingang van 1 februari 1942 de reiniging overgebracht naar gemeentewerken. Bij besluit van de Burgemeester van 19 juli 1943 werd met ingang van 1 januari 1944 de werkloosheidsvoorziening overgebracht naar de dienst voor sociale zaken.
Samenvoeging Gemeentediensten met Gemeentewerken
Na het overlijden van de directeur van Gemeentediensten, de heer G. Gerritsen, op 3 december 1944, besloot de burgemeester op 17 januari 1945 om Gemeentediensten per 1 januari 1945 voorlopig met gemeentewerken samen te voegen, met dien verstande dat, zodra normale tijden zouden zijn aangebroken, omtrent de bestendiging van de samenvoeging een definitieve beslissing zou worden genomen. De directeur van gemeentewerken werd met de leiding van de voorlopig samengesmolten diensten belast.
Oprichting dienst landelijke eigendommen
Bij raadsbesluit van 18 april 1946 werd aan Gemeentediensten, ten tijde van de voorlopige samenvoeging met gemeentewerken nog omvattende het grondbedrijf, de sportterreinen, de begraafplaatsen en de plantsoenen, een zelfstandig bestaan hergeven onder de naam landelijke eigendommen. Voor ogen stond hierbij de grote bosrijke gemeentelijke natuurgebieden tot hun volle recht te doen komen door de vakkundige, esthetisch verantwoorde aanpak van een zelfstandige directeur. |
| Verwerving | Op 9 januari 1980 verzocht de directeur van de centrale administratie, in verband met de beperkte archiefruimte, welke hem ter beschikking stond, toestemming tot overbrenging van een archief van de dienst landelijke eigendommen over de jaren 1933-1954, bestaande uit 134 archiefdozen ter lengte van ongeveer 18 meter. Bij besluit van B&W van 18 maart 1980 werd hiervoor toestemming verleend. Het archief werd overgebracht op 20 mei 1980. |
|
|
| Inhoud en Structuur |
| Selectie | Bij de beslissing over wel en niet vernietigen werd uitgegaan van de vernietigingslijst vastgesteld door de minister van binnenlandse zaken 1948 en de aanvulling daarop van 1979. Bovendien werden de algemene criteria daarvoor zoveel mogelijk gevolgd. Uitzondering werd o.a. gemaakt voor de als “dubbelen” aanwezige afschriften van hogere overheidsorganen, zoals b.v. in de dossiers over de aan- en verkoop. Het werd nuttig geacht deze te bewaren als onmisbare aanvulling van de voorbereidende stukken, welke de neerslag vormden van de adviserende taak van de directeur van Gemeentediensten. Omdat laatstgenoemde stukken bovendien de zelfstandige bevoegdheden van dezelfde functionaris weergeven, werden ze bewaard. In bovengenoemde dossiers deed zich ook het probleem voor, dat niet altijd met zekerheid kon worden uitgemaakt of de afhandeling had plaatsgevonden. Alleen wanneer dit zeker niet het geval was, werd het onderhavige dossier verwijderd. Bij de rubrieken huur en ingebruikgeving werden mappen van vernietiging uitgezonderd, wanneer zij plaatselijk belangrijke gebouwen of instellingen betroffen. De mappen betreffende de oorlogstijd werden alle, die betreffende de crisisjaren grotendeels bewaard. Bij de boekhouding is alles behalve de groot- en balansboeken vernietigd. Een uitzondering werd gemaakt voor de kasboeken van de begraafplaatsen, omdat deze nuttige gegevens voor de genealogen bevatten: namen en begrafenisdata. |
| Ordening | Op 15 juni 1980 werd een aanvang gemaakt met de ordening en inventarisatie. Allereerst werden de archieven van Gemeentediensten en landelijke eigendommen van elkaar gescheiden, op grond van het feit dat landelijke eigendommen een geheel andere doelstelling en taak had gekregen dan Gemeentediensten. Het archief van Gemeentediensten bestond uit 88 archiefdozen met een lengte van ongeveer 11 meter. Niet voorkomen kon worden, wilde men de rubriekmappen niet uit elkaar halen, dat in het archief van Gemeentediensten stukken zijn gelaten, welke van na 1946 dateren. Bij de boekhouding, welke afzonderlijk op een later tijdstip werd overgebracht, ontstond een soortgelijke moeilijkheid. Hierbij bevonden zich delen, welke voor 1926 waren aangevangen. Deze delen zijn in het archief van Gemeentediensten opgenomen. Dat er zeer weinig stukken uit de jaren 1926-1933 werden aangetroffen, heeft waarschijnlijk te maken met de verhuizing van de administratie van Gemeentediensten in 1933. Het zou mogelijk kunnen zijn dat de tot dan toe gemeenschappelijke administrateur deze stukken onder zich heeft gehouden. Het overgebrachte archief was door de administratie volgens een rubriekenstelsel geordend, maar er waren ook dossiers gevormd, wanneer de onderwerpen daartoe aanleiding gaven, zoals b.v. de aan- en verkoop van grond. Bij de inventarisatie werd de rubrieksgewijze ordening gehandhaafd. De mappen betreffende dezelfde rubrieken, die over de jaren verspreid waren, werden bij elkaar gebracht. Verder werden de rubriekmappen betreffende dezelfde dienst of taak bij elkaar geplaatst. De mappen, welke op meerdere diensten of taken betrekking hadden, werden bij een aparte groep “stukken van algemene aard” ondergebracht.
Bij de indeling van de inventaris in de delen “stukken van algemene aard” en “stukken betreffende bijzondere onderwerpen” werden, zoals gezegd, onder het eerste de mappen opgenomen, welke op meer dan 1 dienst of taak betrekking hebben. Het tweede deel is onderverdeeld volgens de hoofdtaken van de directeur van Gemeentediensten. Het onderdeel “openbare middelen van vervoer” geeft aan, dat de directeur, ook na de opheffing van het betreffende bedrijf, te dezer zake bemoeienis behield. De titel “werkloosheidsvoorziening” is ruimer dan de dienst van die naam en wat de titel “voorzieningen in oorlogstijd” betreft: alleen de centrale keuken werd ingesteld als een officiële dienst. De “stukken van algemene aard” en de taken van het grondbedrijf enz. werden, voor zover dat mogelijk is bij een klein onderdeel van het overheidsorgaan, onderverdeeld volgens de systematiek van de code V.N.G. Voor de overzichtelijkheid werden bij de rubriek “verkoop van grond” de beschrijvingen per afdeling van het grondbedrijf en per straat samengevoegd. Ook bij de rubriek “verhuur” werden beschrijvingen samengevoegd. Wat de beschrijving van de stukken betreft, zij, misschien niet ten overvloede, vermeld, dat de jaartallen begin- en eindjaar van de betreffende archiefbescheiden aangeven. Verwijzingen werden, ook vanwege de overzichtelijkheid, slechts aangebracht, wanneer het ging over meer belangrijke stukken. Wanneer een map stukken over meerdere onderwerpen of zaken bevat, is zij beschreven onder het meest belangrijke, terwijl bij de minder belangrijke onderwerpen naar dit nummer wordt verwezen. Tot slot wordt er op gewezen, dat de stukken, vermeld op de laatste pagina’s onder de titel “commissies”, niet bij het archief van Gemeentediensten horen, toch zijn opgenomen, omdat zij onderwerpen betreffen, welke tot de taak van Gemeentediensten behoorden. |
|
|